Raad van State: geen hoogdringendheid in zaak schorsing visum
De Raad van State heeft de schorsing van het visum van een verpleegkundige door de Toezichtcommissie gehandhaafd. Volgens de Raad van State kon de verzoeker geen hoogdringendheid inroepen.
Herman Nys, em. prof. medisch recht KU Leuven, ex-voorzitter VITAZ
De Raad van State velde op 21 november 2025 een arrest waarin een verzoek tot schorsing van de beslissing van de Federale Commissie voor Toezicht op de Praktijkvoering in de Gezondheidszorg (de Toezichtcommissie) betreffende de schorsing van het visum van verzoeker werd afgewezen.
De feiten
Op 4 februari 2024 was de verzoeker met zijn bromfiets onderweg toen hij door de politie werd tegengehouden en gecontroleerd. Bij controle van de bromfiets stelde de politie vast dat in de zadelkoffer en de koffer achterop de bromfiets op onhygiënische wijze allerlei medisch en niet-medisch materiaal zat opgeslagen, waaronder gebruikt medisch materiaal en algemeen afval.
Verzoeker verklaarde aan de politie dat hij een thuisverpleger is en dat hij onderweg was naar zijn patiënten. De politie bracht de Zorginspectie op de hoogte, die op haar beurt de inspectie van de Nederlandstalige multidisciplinaire kamer van de Toezichtcommissie op de hoogte bracht.
Op 12 september 2025 (!) besliste de Nederlandstalige multidisciplinaire kamer van de Toezichtcommissie om het visum van verzoeker te schorsen. Het arrest vermeldt niet voor hoe lang.
Verzoek tot schorsing wegens hoogdringendheid
De verzoeker vroeg de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de
beslissing.
Ter verantwoording van de hoogdringendheid stelde hij vooreerst dat hij door de schorsing van zijn visum zijn beroepswerkzaamheid niet langer kan uitoefenen, en dat de gevolgen van de schorsing van het RIZIV-nummer voor hem ernstig zijn. Die schorsing ontneemt hem immers de mogelijkheid om zijn diensten aan te rekenen en de bijbehorende vergoedingen te ontvangen, wat betekent dat hij niet langer kan factureren aan de verplichte ziekteverzekering en hij bijgevolg zijn inkomen verliest.
Voorts dat het voor zich spreekt dat de schorsing van het visum en het verlies van inkomen zeer verregaande gevolgen zullen hebben en hem een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel zullen toebrengen.
Raad van State: geen uiterst dringende noodzakelijkheid
De Raad van State stelt vast dat de verzoeker 53 dagen – dat bijna de gehele beroepstermijn van 60 dagen omvat – had laten verstrijken tussen de uitwerking van de bestreden beslissing en het indienen van het verzoekschrift, hetgeen de negatie inhoudt van de uiterst dringende noodzakelijkheid.
De verzoeker voert geen argument aan dat zijn dralen kan verantwoorden. De uiterst hoge graad van urgentie die de verzoeker aan de zaak toeschrijft, is niet te rijmen met het duidelijke gebrek aan zorgvuldigheid van zijn kant.
Bijgevolg werd het verzoek om de beslissing te schorsen, afgewezen.