Guy Gielis stopt na kwarteeuw als directeur ICHO
Vrijdag neemt het ICHO tijdens een minisymposium na een kwarteeuw afscheid van directeur Guy Gielis. Artsenkrant sprak met hem over verleden, heden en toekomst van de huisartsgeneeskunde.

Hoe kwam u als niet-huisarts 25 jaar geleden bij het ICHO terecht?
Guy Gielis: Ik ben klinisch psycholoog van opleiding. Mijn burgerdienst deed ik in 1984 in het Centrum voor Huisartsenopleiding in Gent en bij de Nationale Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg met als bedoeling te werken op de samenwerking tussen huisartsen en psychologen. Zo werkte ik een stukje mee aan het doctoraat van Jan De Maeseneer. Daar werden de eerste contacten gelegd. Na mijn burgerdienst werkte ik drie jaar als psycholoog-therapeut op de PAAZ in het Sint-Maartenziekenhuis in Kortrijk. Hoewel we een mooie dienst uitbouwden, werd die plots toch zonder overleg verplaatst naar een afgelegen campus na de fusie met een ander ziekenhuis. Omdat ik meer impact wilde hebben, studeerde ik management aan de Vlerickschool terwijl ik werkte voor onder andere de Boerenbond, CERA en KBC. In 2000 reageerde ik op een vacature bij het ICHO en de rest is geschiedenis.
U bleef uw job bij het ICHO wel steeds combineren met een privépraktijk als therapeut.
Ik werk 80% voor het ICHO en combineer dat met een privépraktijk. Het heeft als voordeel dat je voeling blijft houden met de klinische praktijk. Door patiënten te zien, weet je wat bij hen leeft. Bovendien heb je als psycholoog of gedragstherapeut een andere visie op samenwerking, op een organisatie, op mensen en hun persoonlijkheid. In die zin tekent het waarschijnlijk wel mijn stijl van leiding geven. Ik zie elke haio, elke stagecoördinator, elke praktijkopleider, elk staflid als een individu dat aparte aandacht verdient.
Wat zijn voor u de belangrijke veranderingen van de afgelopen 25 jaar?
Ik ga graag nog even verder in de geschiedenis terug. Eind jaren 1960 werd voor het eerst een cursus huisartsgeneeskunde geschreven. Tot dan was er enkel interne geneeskunde. Een belangrijk jaar is uiteraard 1984, toen vier vrienden die elkaar kenden van de Wetenschappelijke Vereniging van Vlaamse Huisartsen (WVVH) en toevallig ook diensthoofd huisartsgeneeskunde waren, besloten het Interuniversitair Centrum voor Huisartsgeneeskunde (ICHO) op te richten. Ik heb het dan over Fons Van Orshoven (Leuven), Hugo Janssens (Antwerpen), René De Smet (Gent) en Wim Betz (Brussel). Ze hadden het visionaire idee om de huisartsenopleiding interuniversitair te organiseren om samen sterker te staan.
Een tweede mijlpaal vond plaats in 1995 toen de opleiding een postgraduaat werd. In 2006 volgde een nieuwe mijlpaal met de erkenning van het postgraduaat als officiële master-na-master, iets wat wereldwijd eerder zeldzaam was en is. Het betekende ook dat er een masterproef moest worden gemaakt. In 2009 werd vervolgens het 'sui generis'-statuut ingevoerd en vervelden de hibo’s (huisartsen in beroepsopleiding) tot haio’s. Hun statuut en financiering gingen er op vooruit. Als laatste mijlpaal vernoem ik graag de hervorming van het curriculum waarbij de basisopleiding van zeven jaar, gevolgd door twee jaar vervolgopleiding, vervangen werd door een basisopleiding van zes jaar en een vervolgopleiding van drie jaar.
Werd de huisartsgeneeskunde ook in de ogen van anderen op dat moment een volwaardig specialisme?
Ik denk dat die evolutie al langer bezig was en dat de curriculumhervorming niet echt een stijlbreuk teweegbracht. Volgens mij werd de huisartsgeneeskunde al vanaf het begin van de jaren 2000 als een volwaardig specialisme beschouwd. De kwaliteit van onze opleiding speelde daarin zeker een rol. In 2005 al kregen we een onderwijsvisitatie door een buitenlandse jury die ons een zeer goede score gaf. We kregen zelfs een uitzonderlijk kwaliteitskenmerk omwille van de maatschappelijke impact van de opleiding. Het is steeds de bedoeling van het ICHO geweest om een lerende netwerkorganisatie te vormen waar haio’s, praktijkopleiders, huisartsen, stafleden en professoren van elkaar zouden leren. De visitatiecommissie benoemde expliciet de interuniversitaire samenwerking als een groot voordeel. Door met één stem te spreken, wegen we maatschappelijk zwaarder door.
Hoe uit zich dat?
Onze politieke impact is misschien beperkt, we zijn ‘maar’ het ICHO. We zijn wel een entiteit waar je binnen het huisartsenlandschap niet rond kan. Sinds 1995 hebben we ongeveer 6.000 huisartsen opgeleid. Dat is niet niets. Als je die op een positieve manier kan beïnvloeden, bewerkstellig je wel iets. We hebben ongeveer 1.400 huisartspraktijkopleiders, zo’n 200 ziekenhuisopleiders en een negentigtal stagemeestercoördinatoren. Als je dat optelt, heb je een ruim aantal mensen die je op een positieve manier beïnvloedt. Het voordeel van zo’n netwerk is dat zij ook het beste van zichzelf teruggeven.
Hoe loopt de samenwerking tussen de universiteiten?
Bert Aertgeerts gebruikt vaak de metafoor van de mayonaise die moet pakken. Bij de start was dat logisch, omdat de vier oprichters vrienden waren, maar tot vandaag is het ook bij hun opvolgers blijven klikken. De maandelijkse bijeenkomsten van het directiecomité, waarin naast de administratief directeur en ikzelf ook de vier diensthoofden zetelen, hebben daar zeker toe bijgedragen. Daar worden vriendschapsbanden gesmeed. De afgelopen 25 jaar heb ik overigens dertien diensthoofden gekend. Als je maar lang genoeg blijft zitten, overleef je ze allemaal. Uiteraard waren dat allemaal mensen met een andere persoonlijkheid en met een andere stijl. We hebben diensthoofden gehad met verschillende visies, met diverse politieke ideeën ook. Toch slaagden we er steeds in om makkelijk een consensus te vinden.
Hoe verklaart u dat?
Iedereen had steeds dezelfde doelstelling: de huisartsenopleiding en de huisartsgeneeskunde verbeteren. Dat is altijd de prioriteit. Het maakt het mogelijk menings- of visieverschillen te overstijgen.
'Als we niet opletten, hebben we binnen de kortste keren opnieuw een plethora'
Wat vindt u van de kritiek dat het ICHO jonge huisartsen te veel stimuleert richting groepspraktijk, weg van de solopraktijk?
Als ICHO nemen we daar geen standpunt over in. Er worden haio’s opgeleid bij soloartsen, in duo- of een groepspraktijk, in wijkgezondheidscentra en in 'New Deal'-praktijken. Dat kan allemaal voor ons op voorwaarde dat de kwaliteit aanwezig is. De maatschappelijke tendens gaat wel in de richting van minder soloartsen. De soloarts zal het de komende decennia moeilijk krijgen om goed te blijven functioneren. Het model van samenwerking tussen huisartsen, maar ook met andere disciplines, komt wel aan bod in de huisartsenopleiding. Dat is maar logisch ook. Is dat het model van de toekomst? Ik denk het wel. Maar dat betekent niet dat we de ene praktijkvorm discrimineren ten overstaan van een andere.
Huisartsen verdrinken momenteel in het werk. Is het nog makkelijk om voldoende stagemeesters te vinden?
Voorlopig zijn er voldoende praktijkopleiders. We hebben zelfs een werfreserve. Een van onze grote uitdagingen is een goede inschatting maken van het evenwicht tussen het aantal haio’s en de beschikbare praktijkopleiders. Is dat evenwicht er niet dan krijg je een verstoorde situatie. Ik verwacht de komende twee jaar niet zoveel aanstellingen van nieuwe praktijkopleiders. Het aantal haio’s gaat niet enorm stijgen en de bestaande praktijkopleiders willen dat graag blijven. Vanaf 2027, en zeker richting 2032, verwachten we een exponentiële groei van het aantal haio’s. Dan gaan we de nieuwe praktijkopleiders vooral aanstellen in gebieden waar weinig opleiders zijn.
Waarom is die geografische spreiding belangrijk?
Er bestaan momenteel huisartsarme regio’s en regio’s waar voldoende huisartsen zijn. Uit ervaring weten we dat haio’s zich na de opleiding vaak vestigen in de buurt van de universiteit waar ze studeerden of in een beperkte straal rond hun opleidingsplaats. De impact van een betere regionale spreiding van praktijkopleiders op een betere geografische spreiding van de huisartsen lijkt me groter dan de bestaande incentives van de overheid.
Welke evoluties staan de huisartsgeneeskunde de komende jaren te wachten?
Vandaag hoor je vaak spreken over de werkdruk van huisartsen. Een andere invulling van de dagelijkse praktijk kan dat wijzigen. Als de regering morgen beslist de ziektebriefjes af te schaffen voor de eerste drie dagen, dan komt er 25% van de tijd vrij voor andere zaken. Delegeren huisartsen meer taken naar een praktijkverpleegkundige of praktijkassistent, dan spreken we ook van een andere beleving. Daarom moet de overheid opletten met het massaal toelaten van nieuwe artsen. Zo creëer je binnen tien jaar een nieuwe piek, en dat is nooit goed. Als we niet opletten, hebben we binnen de kortste keren opnieuw een plethora. Er zijn momenteel echter veel onbekende factoren. Hoe evolueert de samenwerking tussen zorgverstrekkers? Wat zal de impact van AI zijn op de huisartsenpraktijk? Welke rol krijgt de apotheker?