Raad van State
Vragen bij KB's die financiering regelen
In de gisteren gepubliceerde KB's over de financiering van de beroepsorganisaties van apothekers, kinesitherapeuten, vroedvrouwen, orthopedisch technologen en logopedisten ontbreekt elke verwijzing naar het advies van de Raad van State. Dat is nochtans de regel.
Herman Nys, em.prof. medisch recht KU Leuven, ex-voorzitter VITAZ
Gisteren publiceerde het Belgisch Staatsblad vijf KB’ s van 18 juli 2025 die de voorwaarden en modaliteiten bepalen voor de financiële tegemoetkoming die het RIZIV toekent voor de werking van de representatieve beroepsorganisaties van kinesitherapeuten, vroedvrouwen, apothekers, orthopedisch technologen en logopedisten.
Wat bij nadere lezing van deze KB’s opvalt, is dat in de aanhef van geen enkel ervan wordt verwezen naar het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit, wat nochtans de regel is. Indien de Raad van State geen advies heeft geen gegeven of laattijdig een advies gaf, wordt dat ook in de aanhef vermeld. Ook dat is hier niet gebeurd. Dit is opvallend in het licht van de beperking van het aanvullend bedrag tot geconventioneerde beoefenaars van het betrokken beroep. Het zou interessant zijn om de mening te kennen van de Raad van State over het onderscheid tussen geconventioneerde en niet-geconventioneerde beroepsbeoefenaars.
Geen onderscheid in ZIV-wet
Dit is des te meer zo omdat in de aanhef van de KB’s wordt verwezen naar artikel 36nonies van de ZIV-wet als wettelijke basis van de KB’s. Dat artikel bepaalt onder meer dat ’op voordracht van de betrokken overeenkomsten- of akkoordencommissie de Koning kan voorzien in een financiële tegemoetkoming voor de werking van de in artikel 211, van de gecoördineerde wet, bepaalde representatieve beroepsorganisaties van andere zorgverleners’. In artikel 36nonies noch in artikel 211 is sprake van een onderscheid tussen geconventioneerde en niet-geconventioneerde leden.