Exclusief interview
Frank Vandenbroucke: “Alles hangt met alles samen”
Het stof rond het donorschandaal – in België bleken 55 kinderen verwekt met donorzaad dat mogelijk een kankerverwekkend gen bevat – was nauwelijks gaan liggen, toen het kabinet van minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke opnieuw in een mediastorm belandde.
Erik Derycke & Filip Ceulemans
De aanleiding: een vrij technisch ‘voorontwerp van kaderwet’ dat ondermeer het begrotingsproces binnen het RIZIV, het conventiemodel en digitale gegevensoverdracht regelt. Had Vandenbroucke zoveel ophef verwacht?
Frank Vandenbroucke: “Ik kan begrijpen dat artsen daar onzeker bij worden en dat het tot commotie leidt. Het enige antwoord daarop is een correct overleg. Daar zijn we mee bezig: ik zie vanavond (n.v.d.r. donderdag 12 juni) opnieuw de artsensyndicaten op een vergadering die al lang gepland was.”

Artsenkrant: Ook bij onze lezers leven er heel wat vragen over de hervorming van het conventiemodel.
Het is dan ook een belangrijk onderdeel van het ontwerp. Maar misschien eerst het ruimere kader. Deze regering investeert in gezondheidszorg, maar we moeten ook hervormen als we de gezondheidszorg goed en betaalbaar willen houden. En iedereen heeft daar een rol in te spelen.
Aan patiënten moeten we zeggen dat ze niet zomaar naar een spoeddienst kunnen lopen. Aan artsen moeten we zeggen dat ze zorgvuldig moeten zijn met medicatie – er is overgebruik van PPI’s en van een nieuwe generatie dure statines. Ik heb ook moeilijke gesprekken met de farmaceutische industrie, die ongerust is over wat president Trump doet.
Heel concreet: de tekst die nu voorligt is een aanzet tot een voorontwerp van een wet die zaken hervormt in ondermeer het conventiemodel, de handhaving en digitalisering. Je mag die tekst echter niet los zien van de nomenclatuurhervorming waar we al drie jaar aan werken. Dat is een beetje het probleem van de kip en het ei.
"Je mag de tekst echter niet los zien van de nomenclatuurhervorming waar we al drie jaar aan werken. Dat is een beetje het probleem van de kip en het ei."
We willen de onderlinge verhoudingen tussen de erelonen in de verschillende disciplines rechttrekken. We weten dat de pediater, de geriater, de psychiater, een veel minder gunstige set van erelonen heeft dan de radioloog of de nefroloog, omdat die historisch veel meer uitrusting moesten kunnen financieren. Die scheeftrekking kan je niet volhouden. Er moet dus de eerlijke bereidheid zijn om voor elke arts correcte erelonen vast te leggen.
In focusgroepen met artsen wordt momenteel gewerkt aan een herijking van de relatieve zwaarte van alle prestaties binnen een discipline – niet in euro’s, maar in punten. Die oefening moet tegen het einde van dit jaar afgerond zijn. Ik wil het hele jaar 2026 uittrekken om te overleggen en te onderhandelen over de nomenclatuurhervorming en over correcte vergoedingen voor alle artsen.
Die hervorming moet er eerst zijn. Daarom gaan het nieuwe conventiemodel en de beperking van supplementen pas in januari 2028 in. In het regeerakkoord staat wel dat we dat nieuwe conventiemodel nu al moeten vastleggen. Alles hangt met alles samen, maar je moet wel al werken aan de stukjes van de puzzel die je wil leggen. Zo staat in het regeerakkoord dat de problematiek van de supplementen samenhangt met de nomenclatuurhervorming, maar er staat ook dat we niet moeten wachten op de afronding van de nomenclatuurhervorming om excessen aan te pakken. Wat ik voorstel is dus een zeer trouwe uitvoering van het regeerakkoord.
Maar tegelijkertijd, als je die erelonen herijkt, moet je ook wel afspreken dat die officiële erelonen de spil worden van het hele systeem. Dan moet je afspreken in welke mate je daarvan kan afwijken. Want waarover zijn we anders aan het onderhandelen?
Raakt u dan niet aan het principe dat geneeskunde een vrij beroep is?
Geneeskunde blijft een vrij beroep, daar verandert niets aan. Ik kan me trouwens geen ander model inbeelden. Het model blijft dat het gros van de artsen zelfstandigen zijn, die een principiële therapeutische vrijheid hebben – wel binnen de wetenschappelijke richtlijnen uit de medische wereld zelf.
Het model blijft dat artsen individueel en vrijwillig kiezen of ze al dan niet toetreden tot een akkoord dat onderhandeld wordt tussen artsen en ziekenfondsen. Daaraan verandert niets. Ik lees tot mijn verbazing dat we een ‘drievierde regel’ voor besluitvorming in de medicomut zouden invoeren die niet bestond. Die regel bestaat al 60 jaar!
"Geneeskunde blijft een vrij beroep, daar verandert niets aan. Ik kan me trouwens geen ander model inbeelden."
Alleen moet je helderheid krijgen in de procedures. Die zijn vandaag zeer complex, onder meer ook omdat ze verschillen tussen de verschillende akkoorden- of overeenkomstencommissies. Een aantal zaken zijn ook zeer onduidelijk. Er bestaat bijvoorbeeld geen wettelijke procedure die garandeert dat er elk jaar een indexmassa wordt toegekend die het mogelijk maakt om de erelonen te indexeren. Ik schrijf dat principe nu in de wet in.
Tegelijk maakt u de toekenning van die indexmassa wel afhankelijk van een akkoord.
Van het feit dat er op tijd (31 december, n.v.d.r.) een voorstel van akkoord is. Maar ik zeg er inderdaad bij: als dat voorstel van akkoord uiteindelijk verworpen wordt en er is geen akkoord, ja, dan blijf je bij de oude tarieven. Dat wil zeggen zonder de indexmassa. Dat is toch de logica zelve?
Maar een indexering dient toch gewoon om gestegen kosten te compenseren?
Ja, en daarvoor moet je een akkoord maken. Ik wil vooral bereiken dat er een akkoord is. Het gaat echt niet over ‘meer macht voor de minister’ – men moet mij eens tonen waar het voorontwerp de minister meer macht geeft bij het tot stand komen van akkoorden.
"Artsen krijgen dus juist meer vrijheid binnen het conventiesysteem."
Wat er wel in het ontwerp staat, is een duidelijkere aanmoediging om toe te treden tot het akkoord, met name doordat een geconventioneerde arts meer vrijheid krijgt om binnen zekere marges en voor welbepaalde prestaties hogere tarieven aan te rekenen dan het conventietarief – dat zijn de zogeheten richttarieven, die bij tandartsen al bestaan. Het gaat dan om prestaties die misschien nog niet voldoende geherwaardeerd zijn, of een nieuwe innovatie die nog niet in het terugbetalingssysteem is opgenomen. Artsen krijgen dus juist meer vrijheid binnen het conventiesysteem.
Maar de vrijheid om supplementen te vragen legt u wel aan banden, met maxima van 125% voor ziekenhuisopnames en 25% voor ambulante prestaties.
Zoals ik al zei: als je een eerlijke discussie wil over correcte tarieven, moet je vooraf afspreken dat die tarieven de spil zijn van het systeem. Stel dat ik met jou een tarief afspreek voor een opdracht, en jij zegt: helemaal goed, maar ik wil wel de vrijheid om eender welke toeslag toe te voegen aan mijn factuur. Ja, dan ga ik met jou het gesprek over het tarief niet beginnen. Ik wil een eerlijk gesprek over een tarief, maar ik wil dan niet achteraf verrast worden doordat je drie keer zoveel aanrekent.
Die 125% is overigens hoger dan wat vandaag gemiddeld gevraagd wordt. Vandaag wordt bij 20% van de ziekenhuisopnames een ereloonsupplement gevraagd, en gemiddeld is het supplement 106% van het conventietarief. Maar er zijn ziekenhuizen waar extreem hoge supplementen worden aangerekend. Zo kom je in situaties waar je voor een bevalling in het ene ziekenhuis een supplement van 700 euro betaalt, en in een ander 2.100 euro. Als je materniteit dat nodig heeft om te overleven, is er misschien toch een ander probleem.
Waarom wil u ook de toekenning van premies afhankelijk maken van de conventiestatus?
Om te beginnen, dat systeem van die premies is ondertussen wel bijzonder complex geworden, en ik weet niet of het nog zeer doelmatig is. Maar meer in het algemeen: ik hoop dat artsen begrijpen dat hun mooie beroep, en hun inzet voor de patiënt die er echt is, alleen maar mogelijk zijn dankzij massief veel geld van de sociale zekerheid. Zonder terugbetalingen bestond de sector niet.
De uitgaven voor gezondheidszorg bedragen 42 miljard euro. We steken dat daarin met een bedoeling: een goede gezondheidszorg, maar ook een betaalbare gezondheidszorg voor iedereen, en een beetje tariefzekerheid.
Ik denk trouwens dat het voor artsen ook belangrijk is dat ze weten of hun patiënt de behandeling of de geneesmiddelen die ze voorschrijven wel kan betalen. Je gaat er als arts vanuit dat mensen die volgende stap zullen kunnen betalen. Betaalbaarheid hangt dus samen met goede gezondheidszorg.
Ik vind dat je van degenen die meegenieten van dit systeem, omdat ze er als arts hun roeping in vinden, ook mag vragen dat ze de doelstellingen van dat systeem mee in het oog houden. En tarieven respecteren is een van de doelstellingen. Daarom vind ik het te verantwoorden is dat we wie zich aan officiële tarieven houdt een extra subsidie geven voor een sociaal statuut, of premies die anderen niet krijgen.
De artsensyndicaten zijn er niet over te spreken dat u hun financiering deels afhankelijk wil maken van de conventiegraad bij hun leden.
Dat systeem bestaat al langer bij de logopedisten, de kinesitherapeuten, de vroedvrouwen, en daar klaagt niemand erover. We financieren die organisaties, omdat ze een belangrijke rol spelen in het overleg over akkoorden. Hun eerste stakeholders zijn de geconventioneerde artsen die toetreden tot een akkoord. Dus voor een deeltje rekening houden met de conventiegraad lijkt me niet onlogisch.
Wat we doen met de ziekenfondsen is trouwens van een andere orde. We besparen 150 miljoen euro op hun subsidies. Een derde van hun subsidies zal afhangen van het bereiken van resultaten zoals het integreren van langdurig zieken in de arbeidsmarkt. Daarop zullen ze afgerekend worden.
We gaan door een periode waarin iedereen meer verantwoordelijkheid zal moeten opnemen voor het boeken van bepaalde resultaten. Bij de ziekenfondsen is dat ervoor zorgen dat mensen die langdurig ziek zijn weer aan het werk kunnen gaan. En bij artsenorganisaties is dat onderhandelen van goede akkoorden, en je achterban ervan overtuigen dat het goede akkoorden zijn.
Waarom verdwijnt de mogelijkheid tot partieel conventioneren?
Ik zie daar de pros en de contra’s van. Contra is dat het voor patiënten in de praktijk nogal ondoorzichtig is. Laat ons eerlijk zijn. Pro is dat het een vorm van flexibiliteit is. In de tekst die voorligt, is er een andere vorm van flexibiliteit via de richttarieven. Maar we kunnen zeker bespreken of partieel conventioneren toch mogelijk moet blijven.
Overleg
We hebben het nageteld: in uw beleidsverklaring Volksgezondheid komt het woord ‘overleg’ 24 keer voor. Maar we horen sommige syndicaten zeggen dat u een voorstel hebt neergelegd dat te nemen of te laten is, en niet open staat voor overleg?
Frank Vandenbroucke: Vandaag (donderdag 12 juni, n.v.d.r.) zie ik al voor de vijfde keer op korte termijn de artsensyndicaten. Op de agenda van deze al lang geplande vergadering staat overleg over de begroting. We hebben ons immers geëngageerd om tegen de ministerraad van 1 juli met maatregelen te komen om de verwachte overschrijding van het budget voor 2026 te voorkomen. We kunnen ons geen overschrijding permitteren. Die afspraak was al lang gemaakt, maar ik wil gerust ook spreken over de hervormingswet.
Ik wil nog even de tijdlijn meegeven. Op 23 april gaf ik een eerste presentatie over het ontwerp. Na een tweede presentatie op 3 juni, stuurde ik op 4 juni de gedetailleerde teksten naar alle betrokken partijen. Dat zijn naast artsen en tandartsen ook logopedisten, kinesitherapeuten, vroedvrouwen, thuisverpleegkundigen, apothekers en ziekenfondsen.
"23 juni is een vertrekpunt, geen finish."
Het Verzekeringscomité van 23 juni wordt een belangrijk moment. We hebben alle actoren gevraagd tegen die datum alle kritiek, verbetervoorstellen, wijzigingen en amendementen op papier te zetten. Op het Verzekeringscomité kunnen we daarover dan met elkaar in debat gaan.
Waarom daar? Omdat een deel van de hervorming bestaat uit het uitklaren van overlegprocedures en de manier waarop akkoorden en overeenkomsten tot stand komen. Vandaag is dat heel verschillend voor bijvoorbeeld kinesitherapeuten en artsen. Wat de hervormingswet voorstelt – en dat zijn ook maar voorstellen – is om de goede punten uit beide systemen samen te brengen in een nieuwe eenvormige procedure. Vandaag staan we niet eens aan de start. 23 juni is een vertrekpunt, geen finish. De formele discussie over het ontwerp start op 23 juni. Het politieke overleg komt later.
Over de politiek gesproken. U krijgt vandaag in de plenaire zitting van de Kamer zes vragen over de hervormingswet. Vier vragenstellers maken deel uit van meerderheidsfracties. Wordt uw voorstel gedragen door de andere regeringspartijen?
Zo werkt de democratie. Dit voorstel vertrekt vanuit het regeerakkoord dat redelijk helder is. Voor het eind van het jaar moet er een nieuw wettelijk kader zijn dat handhaving versterkt, een nieuw conventiemodel uitwerkt en supplementen beperkt in samenhang met een nomenclatuurhervorming. Uiteraard zijn er leden van de meerderheid ongerust over de onrust op het terrein. Ik vind dat perfect begrijpelijk.
Verwacht u geen tegenkanting van met name MR en N-VA, die bekend staan als partijen met een stevige achterban bij de artsen?
Ik hoor ook veel artsen die vinden dat deze voorstellen zo slecht nog niet zijn. Maar die roepen dat niet van de daken.
Handhaving
Het voorontwerp van kaderwet bevat de bepaling dat de Koning (in casu de minister) regels kan bepalen “inzake de uitreiking, het gebruik en de intrekking van het RIZIV-nummer”. Die passage zorgt ook voor heel wat tumult.
Frank Vandenbroucke: Ik lees in de pers dat de minister eigenhandig het RIZIV-nummer zal kunnen schrappen van artsen die zijn lijn niet volgen. Er is zelfs een petitie om daartegen te protesteren. Ik moet die petitie dringend zelf tekenen, want het zou een schande zijn dat een minister een RIZIV-nummer zou schrappen omdat iemand het met hem niet eens is. Daar is geen sprake van.
Waar het wel over gaat: vandaag is er gewoon geen wettelijke basis voor het toekennen van een RIZIV-nummer, laat staan voor het opschorten ervan. Maar in de praktijk krijgen we soms te maken, gelukkig zeer uitzonderlijk, met mensen die echt hardnekkige fraudeurs zijn. Zij vervalsen facturen en herbeginnen steeds opnieuw. Het RIZIV waarschuwt ook dat internationale criminele circuits de gezondheidszorg hebben ontdekt als kanaal om geld wit te wassen. Vandaag is er geen wettelijke grond om in dergelijke situaties een RIZIV-nummer te schrappen.
"Vindt men dan dat iemand die zwaar verslaafd is en die een verbod heeft gekregen om het beroep uit te oefenen, nog moet kunnen factureren en op die manier patiënten misleiden?"
Hetzelfde probleem stelt zich wanneer de Toezichtscommssie beslist dat iemand omwille van bijvoorbeeld een ernstige verslaving een gevaar is voor zijn patiënten. Het probleem is dat die mensen vaak gewoon verder doen. De patiënt gaat er naartoe, krijgt een behandeling en dat wordt gewoon terugbetaald. Er is maar één manier om dat te stoppen, en dat is hun RIZIV-nummer intrekken. Ik begrijp totaal niet waarom men dat een probleem vindt. Vindt men dan dat iemand die zwaar verslaafd is en die een verbod heeft gekregen om het beroep uit te oefenen, nog moet kunnen factureren en op die manier patiënten misleiden?
In het ontwerp staat ook dat we misschien de mogelijkheid moeten geven aan de regering om ook andere gronden voor schrapping in te voeren. Een voorbeeld zijn hoogbejaarde artsen die eigenlijk niet meer actief zijn maar nog een RIZIV-nummer hebben. De artsenorganisaties zelf vinden dat vervelend, omdat zij de berekening van de conventiegraad vertekenen.
Begroting
Het voorontwerp wijzigt ook de manier waarop de gezondheidszorg begroting tot stand komt. Een nieuwigheid daarbij is een ‘opdrachtbrief’ die de minister in juli aan het Verzekeringscomité en de Algemene Raad van het RIZIV kan sturen. Wat is de idee achter die opdrachtbrief?
Frank Vandenbroucke: Daar lagen de politieke kaarten toch anders dan u misschien denkt. Mijn collega's van de MR, maar ook de N-VA, willen veel meer politieke inspraak in de begrotingsopmaak. De MR wou eigenlijk af van het hele overlegmodel rond de begrotingsopmaak en wou dat de regering de gezondheidszorgbegroting zelf vastlegde.
Ik begrijp dat zij het belangrijk vinden dat de politiek zwaarder weegt, maar ik wou dat het proces binnen het RIZIV bleef. Ik zie de politiek als een partner die mee nadenkt over de grote doelstellingen, maar niet in de plaats van de actoren komt.
We hebben elkaar gevonden in een compromis, namelijk de idee van de opdrachtbrief, waarin de regering het grote kader aangeeft dat het overleg dan meeneemt. Ik ben daarom ook heel blij met het werk van de Commissie Gezondheidszorgdoelstellingen onder leiding van Erik Schokkaert, die vanuit de wetenschap en het veld, los van de politiek, maar ook een beetje los van het traditionele overleg, een aantal prioriteiten heeft aangegeven. En ik ben blij dat de Algemene Raad dat opgepikt heeft.
Het is belangrijk dat het debat over de begroting gevoerd wordt door en vertrekt vanuit de actoren. We riskeren een zeer grote budgetoverschrijding in 2026. Die moet beheerst worden. Ik vind dat alle actoren in de Algemene Raad en het Verzekeringscomité, de artsenorganisaties, maar ook de farmaceutische industrie, aan de slag moeten om maatregelen uit te werken om een tekort te voorkomen. Want als we nu een enorme overschrijding hebben boven op een groeinorm, zijn we niet goed bezig. Dan financieren we waarschijnlijk inefficiëntie en ondoelmatigheid.
Ziekenhuizen
Het voorontwerp van kaderwet legt een bovengrens op aan ereloonsupplementen: maximaal 125% voor patiënten opgenomen in een ziekenhuis, 25% voor andere patiënten. De jongste MAHA-studie wees op de precaire financiële situatie van de meeste ziekenhuizen. Duwt u hen niet in de rode cijfers door ereloonsupplementen te beperken, waardoor ze minder afdrachten ontvangen?
Frank Vandenbroucke: Volgens onze berekeningen, op basis van MAHA en andere steekproeven, vormen afdrachten op ereloonsupplementen mediaan 1,15% van de ziekenhuisfinanciering. In de media las ik dat supplementen goed zijn voor 35% van de ziekenhuisfinanciering, maar dat raakt kant noch wal. 1,15%, dat is niet niets, maar het is ook niet onoverkomelijk.
"We moeten komen tot een echte co-governance, waarbij de artsen inderdaad een stem hebben."
Meer fundamenteel: we willen heel dat systeem van duale financiering, waarbij ziekenhuizen afhankelijk zijn van afdrachten, beëindigen. Je moet ziekenhuizen correct financieren op basis van de behoeften van de patiënten die er verblijven. En je moet artsen correct vergoeden voor het professionele werk dat ze doen via een ‘zuiver honorarium’.
Vandaag hebben artsen dankzij afdrachten wel een vinger in de pap in het ziekenhuisbestuur. Dreigen zij dan niet hun inspraak te verliezen door de hervorming van de ziekenhuisfinanciering?
Daarom moeten we ook het bestuur van ziekenhuizen herzien. We moeten komen tot een echte co-governance, waarbij de artsen inderdaad een stem hebben. Gelukkig is de verstandhouding tussen artsen en ziekenhuisbestuur in vele ziekenhuizen goed, maar een systeem gebaseerd op onderhandelen over afdrachten is eigenlijk een conflictmodel.
Is er ook geen communautaire angel aan dit dossier? De hoogste ereloonsupplementen worden gevraagd in Brusselse en bepaalde Waalse ziekenhuizen.
Je kan je dan afvragen hoe die ziekenhuizen bestuurd worden. Als ze dergelijke hoge supplementen nodig hebben, worden ze misschien niet zo efficiënt gemanaged.
Langdurig zieken en spoed
U sprak daarnet al over de responsabilisering van de ziekenfondsen bij het terug aan het werk zetten van langdurig zieken. Ook artsen zullen hier geresponsabiliseerd worden.
Frank Vandenbroucke: Ik ben blij dat jullie dit aanhalen, omdat het een van de redenen is waarom er veel onrust en ongerustheid is bij artsen en artsenorganisaties. Het is één zaak om iets vast te stelleen, maar we moeten ook de volgende stap zetten. Dat zoveel mensen langdurig ziek thuis zitten, vind ik een gezondheidsprobleem par excellence. Een derde van de langdurig zieken zijn mensen met mentale problemen. Vaak krijgen ze het etiket burn-out. Dat moeten we echt aanpakken, onder meer door meer geestelijke gezondheidszorg.
Ik geef een ander voorbeeld: chronische pijn. Dr. Marie Van Remoortere is pijnspecialist in ZNA Hoge Beuken in Antwerpen. Zij maakte al de switch. Zij vindt het als arts een probleem vanuit gezondheidsoogpunt dat iemand omwille van chronische pijn niet meer kan gaan werken. Misschien kan je met de nodige goede behandelingen beter met chronische pijn toch aan het werk zijn dan gewoon thuis te zitten. Zij zegt als arts de verantwoordelijkheid te hebben om dat mee te bespreken en oplossingen te zoeken. Voor haar is het een deel van het therapeutische proces.
"Dus zeggen we tegen artsen dat mensen die langdurig ziek thuis zitten een gezondheidsprobleem van eerste rang zijn."
Dus zeggen we tegen artsen dat mensen die langdurig ziek thuis zitten een gezondheidsprobleem van eerste rang zijn. Als behandelend arts moet je hier je rol in spelen, samen met de adviserend arts van het ziekenfonds, de preventieadviseur en de arbeidsarts. Dat leidt tot onrust en weerstand. Met name huisartsen zeggen me dat ze het zo al moeilijk genoeg hebben. ‘Wij kunnen daar niet over oordelen. Je vraagt ons het onmogelijke. Wat moeten wij daarmee doen?’
Ik begrijp dat heel goed. Daarom beloofde ik in maart al aan de artsenorganisaties met hen in dialoog na te denken over hoe huisartsen en andere specialisten die rol kunnen opnemen: hoe kunnen we terug naar werk onderdeel maken van het herstelproces?
Samen met de huisartsenverenigingen werkten we al een negental fiches uit voor specifieke pathologieën. Hoe ga je om met het voorschrijven van afwezigheid? Is het noodzakelijk in een bepaald geval? Hoe lang moet je voorschrijven? In overleg met de artsenorganisaties willen we dat uitbreiden tot twintig fiches met richtlijnen die vanuit het veld komen. We moeten dit op een positieve manier aanpakken.
Moet ook de patiënt niet in zekere mate heropgevoed worden?
Mensen die voor een futiliteit bij de huisarts komen klagen of die zomaar een spoeddienst binnenlopen, dat moet stoppen zodat een arts tijd heeft om zich met echte problemen bezig te houden. Roel Van Giel houdt zich met deze problematiek bezig.
Ik ben in principe gewonnen voor het idee van een meer bindende triage door het nummer 1733. Dat betekent dat je niet zomaar de huisartsenwachtpost kan binnenstappen. Je moet eerst 1733 contacteren en dat advies moet je dan volgen. Zo worden patiënten sneller en beter geholpen, want je vermijdt lange rijen bij de spoed of de wachtpost. In een aantal regio’s is 1733 echter een probleem. Samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken moet ik eerst het goed functioneren van 1733 bekijken.
"Dat kompas zal luiden: minder vrijheid, blijheid voor de patiënt."
Eens we kunnen garanderen dat 1733 overal goed werkt, moeten we nadenken over de werking van de spoed en de huisartsenwachtposten. Hoe kunnen we die versterken. Ik trek daarbij een streep door het verhaal van de functionele samenwerkingsverbanden, waar de artsenorganisaties helemaal niet gelukkig mee waren. Ik trachtte er een positieve wending aan te geven, maar dat is niet gelukt. Het KB over de functionele samenwerkingsverbanden is bovendien gesneuveld voor de Raad van State. We gaan daar niet opnieuw mee beginnen.
Wat we wel nodig hebben is meer ondersteuning, en dus meer budget voor wachtposten. Zonder me op een timing vast te pinnen, wil ik wel snel vooruitgaan met de hervorming van de wachtposten en de spoed zodat het kompas duidelijk is. Dat kompas zal luiden: minder vrijheid, blijheid voor de patiënt. Dat is een cultuuromslag en een organisatorische omslag die vele jaren gaat vergen. De patiënt is het immers gewoon zonder probleem binnen te lopen bij de spoed en de wachtpost. Dat gaat echt niet meer.
Slagen we daarin dan komt er tijd vrij voor artsen om te doen waar ze goed in zijn, waar hun roeping ligt. Een stuk van de frustratie van artsen – maar ook van verpleegkundigen – is dat ze een opleiding hebben gevolgd en een roeping hebben om mensen met ernstige problemen te helpen en niet – met een boutade – iemand die met een muggenbeet op raadpleging komt.
Allemaal goed en wel, maar als wij de mensen van GIBBIS (de koepel van Brusselse gezondheidszorginstellingen, n.v.d.r.) spreken, zeggen zij: ‘In Brussel heeft een groot deel van de bevolking geen vaste huisarts. Ze kennen het systeem van de huisarts niet en gaan meteen naar spoed.’
Vooral in de grootsteden zijn er inderdaad mensen die zeggen: ‘Ik ben ziek, ik ga naar het ziekenhuis.’ Laten we elkaar geen Liesbeth noemen, dat hangt samen met cultuur en afkomst. Het toont aan dat we innovatieve oplossingen moeten zoeken.
Ik was onlangs in Antwerpen bij de opening van Praktijk aan de Stroom. Dat is een echte huisartsenpraktijk, maar wel in de infrastructuur van het ziekenhuis. Mensen die geen huisarts hebben of er geen vinden, komen er naartoe en worden er behandeld zoals ze in een huisartsenpraktijk behandeld zouden worden. Tegelijk worden ze op het spoor gezet van een vaste huisarts buiten het ziekenhuis. Dat is een mooi model.
Ze gebruiken er een mooie software die toelaat in heel Antwerpen te bekijken waar er huisartsen zijn die nog capaciteit hebben. Zo wordt het probleem van de patiëntenstops beter beheersbaar. Op een kaart van Antwerpen zie je groen, oranje en rode lichtjes. Een rood licht betekent ‘wij zitten vol’, oranje ‘misschien hebben we nog een plaats’ en groen ‘wij hebben nog ruimte voor een nieuwe patiënt’. De software werkt zo dat de patiënt naar de dichtstbijzijnde vrije huisarts wordt geleid.
Ook huisartsenwachtposten bij een ziekenhuis kan een model zijn. Op voorwaarde uiteraard dat de ziekenhuizen de huisartsen respecteren. Een mooi voorbeeld hiervan is de huisartsenwachtpost op een van de sites van Sint-Pieter in Brussel. De patiënt wordt er ter plaatse getrieerd richting huisarts, dan wel richting ziekenhuis. Belangrijk is het onderlinge vertrouwen.
Het ziekenhuis mag in het aantrekken van patiënten via de spoed geen verdienmodel zien. Omgekeerd moet de huisarts patiënten indien nodig naar de spoed laten gaan. Als je elkaar begrijpt en ieder speelt zijn rol, dan is dat een zeer mooi model dat je ook op andere plekken kan toepassen. Het komt erop aan op het terrein initiatieven te laten nemen, aangepast aan de behoeften en de context ter plaatse.